maandag 29 september 2014

Schilderen, meiden en boten

----------------------------------------------------------------------------------------
Schilderwerk

Ik ben al jaren de vaste onderhoudsschilder van een roeiverenigingsgebouw. Om de kosten te drukken krijg ik elk jaar hulp van een paar handige studentes die het poets- en schuurwerk voor hun rekening nemen. Dat scheelt in de kosten en het is nog gezellig ook. Maar het gaat niet altijd goed.

Het beloofde een mooie dag te worden. Alle jonge leden, op een paar na, waren op kamp. Ik had de hele dag voor mij. Zonder hulpjes die na een uur instructie al wisten hoe de werkzaamheden moesten worden uitgevoerd.
Ik werd een beetje zot van die hulptroepen. Er moest nog zoveel worden gedaan. Alle raampjes van het botenhuis aan de waterkant, en dat waren er 37, moesten worden nagekeken op slijtageplekken in het schilderwerk. De witte verf van de binnenkant was hier en daar op de groene voorzijde terecht gekomen. En dat mocht niet. Net werk was de afspraak met het bestuur. Geen paleiswerk maar net werk dat op een afstand van een meter een goede indruk maakte.
Ja, op de deuren die in rood en wit waren geschilderd, daar mocht de nieuwe verf zich van alle kanten laten zien. Glanzend tot op het hout. De weerspiegeling van het water. Maar zover was het nog niet. De zon en het water hadden aan de onderzijde van de deuren en ramen hun verwoestende werk gedaan. Kraken in de lengte richting van de houten panelen. En die moesten ook dicht.

Het was stil op de werf van de roeivereniging. Alle jonge leden waren naar het kennismakingskamp om elkaar te leren kennen. De sores en de mores uit het hoofd te leren. Om de al oude clubliederen te zingen. Maar een orgie zou het niet worden. De bestuursleden zwegen met een opmerkelijke stilte bij die vraag. Wat was dat voor een man die zij in huis hadden gehaald, wat voor rare schilder deed voor hun het werk.
Ik zag ze kijken en denken en loerde naar hun jonge lichamen die strak stonden van de bestuurlijke ervaring. Denkt nou echt, vroeg hij zich af, geen enkele van jullie aan die meiden. De hele ontvangst week waren ze niet van de werf af te slaan. In korte bloesjes en dito broekjes met de meest verwende geuren op hun soepele lichamen. Zoals ze naar jullie keken terwijl zij op de vlonder kirrend en kletsend de tijd door brachten. O nee, naar mij keken ze niet. Zo’n oude man die wel eens hun opa zou kunnen zijn. Daar ga je niet mee om als er zoveel van die leuke gasten rondlopen.
Maar een paar vormden een uitzondering. Die moesten van het bestuur mee helpen om de verenigingskas te spekken en als jonge aankomende leden van het eerbiedwaardige gezelschap te laten zien dat ze er wel wat voor over hadden. Twee dagen van bij elkaar 14 uur. Onder leiding van de oude schilder die, zei hij, in het vak gepokt en gemazzeld was. Leiding had gegeven aan een grote ploeg maar door omstandigheden niet meer met anderen wilde werken. Hij had zijn bekomst gekregen van het gebrek aan inzet en motivatie. Maar voor deze vereniging had hij een uitzondering gemaakt.

‘Wat zit je nou te zeuren’, hoorde ik er een door de telefoon zeggen. ‘als die man steeds naar je zit te kijken. Van onder naar boven.’
‘Waarom zeg je dat dan niet. Heb je jezelf soms uitdagend aangekleed, vallen je borsten zowat uit je blouse?’
‘Nee, dat heb ik allemaal niet. Ik wilde alleen geen overall aandoen. In mijn korte rokje kon het ook. Ik heb zelden iemand zo zien kijken.'
'Wat we moesten doen?'
'Schuren met een oud schuurpapiertje aan ouwe rotte raampjes en kozijntjes en ook nog het glas wassen. Nou, als hij niet keek stond ik lekker te bellen en de meid uit te hangen. Die uren kwamen wel om. En och, zo’n ouwe opa kan toch geen kwaad.’

‘Het gaat wel goed met de meiden?' zeg ik met een vraagteken gezicht als ik hun prestaties bekijk, ‘De vereniging zal blij zijn. Kom, ga maar wat drinken. Ik maak het wel af. Alles aan de waterkant moet in de verf, de regenwolken trekken zich samen en mijn vrouw wacht met het eten.’
Zelden heb ik zo veel meid zien weg lopen. Het werk kwam klaar, de schilder blij en de meiden? Ach, die plonsden zo in hun zomergoed het water van het kanaal in.



----------------------------------------------------------------------------------------
Filmbeeld


Eenzaam hangt de volle maan boven het Rijn-Schiekanaal. Geel en helder. Het oude gebouw van Geodesie weerspiegelt in het donkere water. Op straat is geen verkeer. De bruggen van de Oostpoort en Sint Sebastiaan zijn dicht.

Langzaam gaan de grote wit rood geschilderde deuren van de roeivereniging aan de waterkant van het kanaal open. Heel langzaam. Het is bijna niet te zien. Dan een stille roep. Een code in een geheime taal. De taal van de wedstrijdroeiers. Er komen boten uit het gebouw dat als een fort aan de waterkant staat. Langzaam. Plechtig bijna. Eerst zijn de voorstevens te zien en dan langzaam de hele rompen. Statig gedragen door slanke mannen in wit en rood. Over de werf tot op de houten vlonder. Dan, op een stil gebaar, draaien de boten een kwart slag en komen langs de vlonder in het water. Een uil krijst in de bomen van de oude elektriciteitcentrale een naargeestige kreet. In de maan zijn vlekken te zien, donkere vlekken die een sombere glans geven aan de oude gebouwen. Heel in de verte hoor ik een orkest. Over het kalme water komen geluiden. Ik luister en hoor de zware pauken, de schelle trompetten die Händel gebruikte voor zijn watermuziek. Het Rijn-Schiekanaal is veranderd in de Londense Theems.

Eén voor één stappen de mannen in de boten. Vier grote achten met stuurman. In het schemer donker zie ik aan de vlaggenmast de clubvlag omhoog gaan. Statig. Als de vlag boven aan de mast gekomen is hoor ik een zacht weemoedig geluid. De klank van een oude klarinet die een lied begint, een oud lied. Een lied zoals de roeiers op de wereldzeeën zongen. Een lied van ontbering. Een lied van verlangen naar huis. Steeds hoger klinkt het geluid naar de maan en dan, opeens, stopt de klarinet. Een startschot klinkt. De boten gaan naar het midden, de riemen staan uit. In slagorde op het water. Een tweede schot klinkt. In een razend tempo gaan de schepen door het water. Onder de Sint Sebastiaansbrug door naar de Kolk en dan verder stroomafwaarts naar Overschie. Ik hoor het jagen van de riemen, de schelle stemmen van de stuurlieden. Bij het Kruithuis staat een peloton mariniers in uiterste concentratie te wachten. De vlaggen van de republiek wapperen van het poortgebouw. Een zangkoor heft een lied aan. Een lied over de oude stad aan de Schie.
De boten jagen en jagen. Dan opeens is het stil. De riemen gaan omhoog. De wedstrijd is gespeeld. Een klarinet speelt de laatste noten van het Laga-lied.

Aan de waterkant, bij de brug over de oude Rotterdamseweg, staat de regisseur met zijn ploeg te kijken naar de aanstormende boten. Geïrriteerd kijkt hij om zich heen.
‘Ik wil meer actie’, zien schreeuwt hij. ‘Vermoeidheid in de jonge gezichten van de roeiers. Meer water over de boegen. Ik wil meer drama horen. Ik wil dat alles opnieuw gaat.’
Hij kijkt met een bezorgt gezicht naar de lucht.
In het oosten is een streepje licht van de nieuwe dag te zien. De maan heeft zijn reis lang het firmament vervolgd. Het rumoer op de rijksweg neemt weer toe.

In het oude gebouw aan de kanaal, het kasteel uit 1920 kijken de roeiers elkaar na de opnames aan. Bezweet en teleur gesteld.
‘Volgend jaar opnieuw’, mompelt er één.
De anderen zwijgen.

Hij heeft gewoon een raar hoofd’, zegt een meisje van de roeivereniging tegen haar vriendinnen.
De boten op het water van het kanaal kijken bewegingsloos naar de mensen op de werf die, biertje in de hand, stoere verhalen vertellen over zuipen en een overdaad aan kracht.
Het feest is bijna over. Restanten aanbiedingstapijt liggen bevlekt op de harde tegels van het terrein. Hier en daar ligt een meisje in de botenloods. Bijna bewegingsloos. De avond heeft een klein begin gemaakt.




----------------------------------------------------------------------------------------
Inwijding


Wij zijn de meiden van het confectieatelier wij willen naaien wij willen naaien.’
Schel klinken de stemmen van de grote groep Leidse roeimeisjes over het water van het kanaal. Fris gewassen in korte rokjes, broekjes en bijna inkijk blouses waarin een weelde aan jeugd te zien is. Het dagen en nachten lang doorhalen op de sociëteiten is ze bijna niet aan te zien.
Moeders en vaders brengen hun jonge kinderen naar de school die verder op in de straat staat. Een slordig geklede buurtbewoner laat zijn vale hond uit.

Het geluid van de meisjes lijkt op een rijzang van een Oost-Europese volkszanggroep. Hard en heftig. Ze staan in paradepas op de tegels van de werf.
Er bovenuit klinken de commando’s van de ouderejaars. Dames en heren in de leeftijd van vijfentwintig jaar en ouder.
Aan de overkant van het water gaat het leven gewoon door. Fietsers rijden gehaast naar de bijna opengaande Oostpoortbrug. Alleen wandelaars staan even stil en lopen dan langzaam door met een mengeling van ergernis en amusement.

Dan bassen de opéén gepakte jongens en meisjes vals in koor een tegenlied.
‘Wij zijn van de landbouwuniversiteit, wij willen zaaien, wij willen zaaien.’
Verklede ouderejaars studenten schreeuwen hun longen uit hun lijf.
‘Harder, harder.’
Ze spugen de woorden eruit. De goedkope 'scheve flessen' wijn stroomt door hun kelen. Eén loopt in het nepuniform van een brigadecommandant bij de veldartillerie. Zijn houding is dronken van gezag. Het bloed loopt hem zowat uit de ogen. Ze willen voor elkaar niet onder doen.
‘De mannen en vrouwen die de toekomst in hun zak hebben’, zeggen zij.
Opéén geplakt op de harde tegels van de werf met opgetrokken knieën.

‘Het is een ernstig spel’, zeggen de bestuursleden in hun deftige maatpak à 600 euro per stuk.
‘Ze hebben dit nodig om een echte groep te worden.’



----------------------------------------------------------------------------------------
Bootje varen


Voor de botenloods van de roeivereniging drijven midden in het kanaal twee achten met bemanning en stuurman.

Vanuit de verte klinkt een scheepshoorn van een naderend schip dat door de brug wil. De brugwachter laat met felle, schelle signalen weten dat die open gaat. De sluitbomen komen ratelend naar beneden. In een langzame draai gaat de Oostpoort brug open.
De bemanning schrikt. Met een noodgang gaan de riemen in het water en sleuren de boot naar de kant.
Nogmaals gilt de scheepshoorn 'Kijk uit. Ik ben een groot schip, ga op zij. Ik heb voorrang!’
Ternauwernood kunnen de roeiboten de scherpe boeg van het hoog op het water liggende schip ontwijken. Op de werf wordt getierd en gevloekt.
Door het raam van het stuurhuis kijkt de schipper onbewogen. Een blik van minachting in zijn ogen. Vaarreglement hoor ik hem denken. Ze weten er niks van, die klote studenten. Zuipen en naaien dat kunnen ze, denken ze. Nou dat eerste wel maar dat tweede?



----------------------------------------------------------------------------------------
Sinterklaas


Onder de opgehaalde Sint Sebastiaanbrug komt een kleine stoomboot aangevaren. Sinterklaas in volle bepakking staat op de voorplecht. Zijn zwaar beringde hand gaat zegenend op en neer, bijna mechanisch als bij een opwindpoppetje. Niemand kijkt op of om. Nogmaals gaat zijn hand op en neer, zijn andere hand komt er bij.
Zwarte Pieten zwermen over het dek.
‘Kijk nou’, roepen ze naar de waterkant, ‘het is Sinterklaas, hij zegent jullie met zijn warme handen.'
Onder de bomen op het bankje langs het kanaal kijken zwervers met vage blik naar het schip. Een steekt zijn hand op alsof hij wil zeggen ‘goed zo Sinterklaas, je ben op tijd.’
Dan zet hij een bierfles aan zijn mond en kijkt verwezen voor zich uit.


Uw reactie op deze verhalen hoor ik graag --> deruyterrestauratie@12move.nl

dinsdag 11 februari 2014

Over Pieter de Ruyter

Pieter de Ruyter
geboren 8 mei 1944 - overleden 11 november 2015


Restaurator en restauratieschilder van beroep.
Daarnaast schrijver van korte verhalen, gedichten, tekenaar, kunstschilder…..

Gepubliceerd in eigen beheer de dichtbundel: ‘Verantwoord investeren.
Woorden, verven, varen. Gedichten 2000 – 2005’.




Donkerstraat 3, 2611 TE Delft
015-2122017, 06-51342776

deruyterrestauratie@gmail.com
http://pieterderuyterdelft.webs.com

---

Het carillon

Hoog boven de stad speelt het carillon van de Nieuwe Kerkstoren aan de Markt in Delft de feestelijke Krönungsmesse muziek van Mozart. Het lijkt wel of alle klokken tegelijk spelen. Het is een drukte van belang op deze zonnige donderdag. Toeristen verdringen zich voor de kramen met groente en fruit. Stoffenhandelaren etaleren hun mooiste stoffen. Bloemrijke katoentjes, satijn met zijn mooie glanzen. Standwerkers prijzen met luide stemmen hun bijzondere spullen aan. Daarom heen de terrassen waar mensen zitten achter koffie met gebak. Ze kijken omhoog. Een enkeling lijkt de melodie te herkennen en zingt zachtjes een stukje mee.

‘Mama’ hoor ik een kind zeggen. ‘Luister, dat is de muziek die oma ook op het harmonium speelt als ik met jou na schooltijd langs ga. En ze speelt het ook zo mooi.’
‘Ja Juultje, dan zing ik ook mee. Maar kom, we moeten nog een plantje voor oma kopen.’

De zon schijnt stralend op de kramen van de nabij gelegen bloemen- en plantenmarkt langs de gracht van de St. Hippolytusbuurt. Aan de ene kant de planten en aan de andere kant tegen over de visbanken onder witte luifels de bloemen.
Rode rozen in grote bossen zijn voor iedereen te koop. Anjers. Te veel om op te noemen. Het is een feest van kleuren, vormen en geuren. Toeristen uit binnen- en buitenland kijken hun ogen uit. Veel vrouwen lopen in luchtige jurkjes die hun benen en boezems laten schitteren. De mannen in korte broeken en mooie hemden in fantasievolle designs. Daar tussen door de bewoners die keurend en ginnegappend met de handelaren hun eigen weg gaan.
Aan de schaduwkant hebben de kwekers en handelaren hun planten uitgestald. De bittere geuren van de geraniums, de zoetheid van de anjelieren. De uitbundigheid van de witte en rode anjers. De stoere handelaren in groene werkjassen kijken trots.

Verder op kom ik ze weer tegen. Het meisje met haar moeder. Ze raakt niet uitgepraat over wat ze allemaal ziet en hoort.
‘Mamma, mamma’, hoor ik haar zeggen,’kijk, een plant met belletjes. Oma zegt altijd dat er muziek komt uit de belletjes. Mag ik daar naar luisteren. En als de belletjes echt klinken die ook kopen alsjeblieft?'
De moeder is vertederd. Haar blonde haren glanzen in de zon. Ze heeft een stralend figuur dat haar vijfendertig jaren goed laat uitkomen, gestoken in frisse, vrolijke kleren. Ze kijkt naar haar dochtertje.
‘Juultje, denk je echt dat die belletjes zingen?’
’Ja mamma.’
Dan kijkt Juultje verrast omhoog. Ze luistert naar het carillon. Het lijkt of haar gezichtje verandert. ‘Hoor mamma, daar is de muziek weer die oma ook altijd speelt op het harmonium. Hoor dan toch mama’.
‘Ja’ zegt Eva weemoedig ‘ik hoor het wel’.
In gedachten is ze weer thuis met haar broertje. Moeder was nog gezond. Vader werkte hard op de tuin. Moeder speelde zo vaak ze kon op gitaar, mandoline en het harmonium. Muziek van Mozart, Bach. Ze speelde alles. Later kreeg ze parkinson en was het over met het muziek maken. Eva legt haar hand op de schouder haar dochtertje en kijkt blij. ‘Je hebt gelijk, dat is de muziek van oma’.
‘Zit die muziek ook in de belletjesplanten’ vraagt zij met een glimlach aan de plantenkoopman die Ben blijkt te heten.
‘Ja mevrouw’ zegt hij, ‘een klein tikje is genoeg om je alles te laten horen. Probeer maar voorzichtig want de belletjes zijn heel teer’.
Dan geeft Juultje met een klam handje een tikje tegen het plantje.
‘Ja, mama ik hoor het’ zegt zij juichend. Luister maar.
'Mag ik dan die belletjesplant van u meneer?’
‘Dat is dan drie gulden mevrouw.’
’Alstublieft’ zegt zij, met een stralende glimlach.
Juultje mag de plant zelf dragen. Heel voorzichtig.
Opeens schuift er een dikke man in versleten kleding door de menigte. Grauw, behaarde handen en met een logge gang. Hij loopt pardoes tegen Juultje en haar plantje op.
Er zijn wat belletjes van het plantje van Juultje af gevallen, zomaar op de straatstenen.
‘Mama’, zegt Juultje verontwaardigd, en ze huilt bijna, ‘die man heeft mijn belletjes eraf gelopen.‘
‘Stil maar Juultje, er zitten er nog genoeg aan.’
Getroost lopen dochter en moeder verder, nagekeken door Ben de plantenman.

Na een korte stilte begint het carillon weer opnieuw. Weer Mozart, weer de Krönungsmesse maar nu lijkt het of het anders klinkt. Of er andere muziekinstrumenten te horen zijn. Ben kijkt omhoog naar de toren waar de muziek uit dwarrelt. De muziek die hij ook kent. Van lang geleden toen hij op een koor zong. De muziek die soms zo melancholiek klinkt en dan weer uitbundig. Muziek die hem in zijn hart raakt en zeker nu hij Eva weer heeft gezien. Het meisje waar hij zo hartstochtelijk verliefd op was.
Vanuit zijn ooghoeken had hij haar op de bloemenmarkt zien aankomen. Eva. De Eva waar hij in het laatste jaar van zijn lagereschooltijd zo mateloos verliefd op was. Zoals een beginnende puber dat kan zijn. Alles vond hij mooi aan haar. De stralende mond, de blonde haren. Ze is veranderd. Volwassen geworden. En dat kind, dat moet van haar zijn. Via via had hij ervan gehoord. Na de lage school was hij naar de lagere land -en tuinbouwschool gegaan. En Eva. Eva die kon zo goed leren? Die ging gelijk naar het Lyceum. Het Christelijk lyceum, dat wel. Maar met een vader die procuratiehouder was op een grote fabriek kon dat moeilijk anders. Die moest zijn enige dochter wel door laten leren.
Soms zag hij haar als zij in de binnenstad met vriendinnen liep te winkelen. Dan voelde hij een onmetelijk verlangen naar haar. Maar zij bekeek hem niet of wilde hem niet bekijken. In haar ogen was die school in Maasland waar hij naar toe was gegaan een school voor losers. Minkukels die weinig konden. En dan staat zij zo maar voor hem. Voor zijn plantenkraam.

De pijn die hij voelde toen Eva hem niet zag staan heeft plaats gemaakt voor berusting. Uiteindelijk zouden ze het toch niet hebben kunnen redden. Daarvoor was de afstand vanaf het begin al groot genoeg. En ach, nu heeft hij ook zijn blije momenten met Anna.

Terwijl hij andere klanten helpt, luistert hij ongemerkt weer naar het carillon. Hij weet wie daar speelt. Een kleinzoon van Jaap de Hoogh. Een kleinzoon van de beroemde blinde beiaardier die ook organist was in de Westerkerk op het Simonsorgel. Hij herkent de melodie en de compositie, de Kröningmesse van Mozart. Het begin 'Kyrie, kyrie eleison.’
Ongemerkt zingt hij de baspartij mee. Klanten kijken verbaasd.
'Wat zing je' vragen zij.
‘Horen jullie dat niet, Mozart, de Krönungmesse.’
Een enkeling kijkt naar de toren, naar de beiaard. Een ander draait zich om om beter te kunnen luisteren. Er komt een glimlach over de gezichten.
Er wordt gefluisterd 'Het is Jaap de Hoogh, onze stadsbeiaardier.’
Het Kyrie gaat over in het Gloria. Steeds meer mensen luisteren en kijken omhoog. Op de Markt, op de grachten en in de huizen 'Gloria in excelsis Deo.’ Eén begint te zingen, een ander doet mee. Binnen de kortste keren zingt heel de stad.

Vanuit zijn plaats in de toren kijkt beiaardier Jaap de Hoogh naar beneden. Zijn handen en voeten spelen. Hij hoort zingen. Het 'Gloria in excelsis Deo.’ Doorgaan denkt hij, doorgaan. Ik zal Mozart spelen zoals het nog nooit gespeeld is. Alle achtenveertig klokken zal ik laten zingen.
Na het 'Dona nobis pacem' is het stil. Heel de stad zwijgt. En dan ineens, klinkt er een donderend applaus. Een applaus voor Mozart. Een applaus voor hem, Jaap de Hoogh, stadsbeiaardier van Delft. Hij komt zijn glazen speelkamertje uit en zwaait naar de mensen. Naar alle mensen. En alle mensen zwaaien terug.

Ook Eva heeft meegezongen. Juultje heeft heel stil geluisterd.
’Mooi hè mamma', zegt zij met haar liefste stem. Eva kijkt naar haar dochter. Haar lieve meid van acht. Ontroerd knuffelt zij haar kind.
‘Ja Juultje, mama vond het ook mooi. Alle mensen in de stad vonden het mooi. Nu gaan wij naar huis. Haar man Maarten heeft in zijn atelier zitten luisteren en steekt net de straat over om naar huis te gaan. Blij ziet hij zijn vrouw en dochtertje de straat inkomen.

Dan wordt er gebeld. Eva doet open. Daar staat Jaap de Hoogh, de beiaardier. De man die zo mooi kan spelen, hoog in de toren, hoog boven de stad.
‘Was jij het echt Jaap' vraagt Eva. 'Die zo mooi speelde? Ik hoopte het. Steeds dacht ik aan jou, hoog in je kamertje.’
Jaap knikt en geeft een Eva een dikke zoen.
‘En waar is die man van jou Eva, die knapperd waar je zo van houdt?'
‘Maarten, Maarten, kom eens even, Jaap is er.'
‘Moe?' vraagt Maarten aan Jaap, ‘moe van het spelen? Het is zeker een heel karwei om al die 48 klokken aan het klinken te krijgen.'
‘Och’ zegt Jaap bescheiden, ‘een beetje talent, een beetje oefenen en een klokkenspel om van te zoenen’. Alles kwam vandaag samen. De zomer, de bloemen.
‘Zo te horen’ zegt Maarten met een stem waar jaloersheid in door klinkt, ‘had je het best naar je zin. De hele stad luisterde, de mensen klapten en zongen mee. En ik maar schilderen in dat benauwde zolderkamertje van mij. Maar alle gekheid op een stokje. Ik had het raam open staan en heb ook mee genoten’.
‘Koffie of liever wat anders vraagt Eva met een lief gezicht als ze met elkaar op het ruime dakterras van het oude huis zitten.
‘Ik dacht aan een koel glas witte wijn’ zegt Jaap en hij kijkt met aparte glimlach langs Maarten naar Eva‘.
‘Komt er aan en als ik terug ben heb ik je heel wat te vragen’.

‘Zeg Jaap', vraagt Eva, ‘waarom ben je eigenlijk beiaardier geworden?'
'Och’, zegt Jaap, 'dat is een lang en mooi verhaal.'
'Mijn grootvader woonde in de Raamstraat', vertelt Jaap, 'in een mooi groot en sterk huis dat uitkeek op de toren van de Nieuwe Kerk. Daar stond ook een oefenbeiaard. Zijn kinderen vonden dat spelen erop maar niks, dat gebonk op dat 'stokkending. En de vrouw van mijn grootvader, Annet, was ook niet muzikaal. Maar hij kon weinig anders dan musiceren. De meeste tijd zat hij in het beiaardierhuisje in de Kerkstraat om zijn concerten voor te bereiden. Hij reisde namelijk het hele land af en dat gepoetst en gestof van grootmoeder kon hij wel missen. Maar goed, van de vele kinderen die mijn grootouders hadden was ik, samen met één broer, het kleinkind dat wèl van de muziek van opa hield, en al gauw mochten wij muziekspelletjes doen. Toen ik groter werd mocht ik mee naar de toren van de Nieuwe Kerk. Om te kijken, en later onder leiding van opa, om te spelen. En zo is het gekomen.'

'Zo, nu heb ik wel genoeg verteld', zegt Jaap, 'ik wil graag nog een groot glas witte wijn’. Eva kijkt hem aan met een speciale lach. Ooit hield zij van die man. Sterk en intens. Maar hij vertrok tijdelijk naar het buitenland om zijn studie af te maken. In die tijd werd zij verliefd op Maarten. Ook een mooie man maar zoals Jaap? Ze besluit er niet meer over na te denken. Het is wel goed zo.
Bij het naar bed gaan kijkt Eva met een lieve blik naar Maarten.
‘Is je schilderij af’ vraagt zij. ‘Staat Juultje er mooi op?
‘Je wilt het niet weten hoe mooi. De volgende keer schilder ik jou met muziek van Mozart in je hand’.

Jaren later hoorde Ben weer van Eva.
Zijn zaken waren goed gegaan. De plantenkraam verkocht aan een ander. Geld genoeg gebeurd om te scheiden van Anna.
En Eva? Die knappe juriste die later in een boetiek ging werken?
Ze was gescheiden van haar man Maarten die kunstschilder was. Hij had een klein atelier vlakbij zijn huis. Zijn werk verkocht niet en ook de verhalen die hij schreef kwamen niet verder dan zijn computer. Hij werd er depressief van. Natuurlijk had hij er alles aan gedaan. Therapieën gevolgd. Op fietsretraite naar Santiago de Compostella. Het had allemaal niet geholpen. Ten einde raad had hij zich in een avontuurtje gestort waar zij niet mee kon leven.
Ze was gescheiden en verhuisd met het weinige dat door de armoede niet verpatst was.
Toen hij dat hoorde kwam dat oude verlangen weer boven. Dat verlangen naar haar. Misschien was zij veranderd. Niet meer zo verwaand. En dat kind. Ach, stiefvader is ook wel wat.
De brieven die hij later stuurde bleven onbeantwoord. De sms’en kwamen niet aan. In de herfst van zijn leven had hij er zich bij neer gelegd. Zijn geld geteld en was een voorbeeldig leven gaan leven. Maar diep in zijn hart?.

Op een donkere avond zat Ben alleen aan de keukentafel. Hij bladert gedachteloos in het advertentieblad. Dan ziet hij een rouwadvertentie staan. Met een naam die nooit uit zijn gedachten is geweest. Eva Bouwmeester.

Op het kerkhof keek haar kind hem niet aan. Haar familie huilde bij het open graf. Uit de aula kwam het geluid van een koor dat de Krönungsmesse van Mozart zong.
Diep in het donker van de pijnbomen benam hij zich van het leven..


Uw reactie op dit verhaal hoor ik graag --> deruyterrestauratie@12move.nl

zondag 19 januari 2014

Gemeente-archief

De voorloper van het gemeente-archief zat in het oude raadhuis van de gemeente Hof van Delft. Het gebouw staat er nog, aan de Sint Olofslaan. Het is een statig gebouw.
Als jonge jongen hield ik al veel van geschiedenis. De verhalen van opa en oma Bouwmeester leken wel avonturen. Delft was, in hun verhalen, een rijke stad die in de middeleeuwen stadsrechten kreeg van graaf Willem I. Een stad met veel bierbrouwers en later het beroemde Delfts blauw.
Ook Govert de bultenaar kwam regelmatig voorbij. Zijn krachtige portret stond in de boeken die mijn opa liet zien. En hij staat op het dak van de Oude Kerk, in lood gegoten, op het oostelijke puntje van het koor. Hoog en grijs.

Nadat mijn grootvader overleden was, vroeg ik mijn moeder èn mijn oma, om meer verhalen. Meer dan zij er kenden.
'Ik moest als schooljongen maar eens naar het gemeente-archief gaan', zei oma, 'daar is een aardige meneer die er alles van weet, en zeg maar dat opa Bouwmeester je opa is.'
Ik zal toen een jaar of acht, negen geweest zijn.
In mijn schoonste kleren belde ik aan bij het gemeente-archief, een groot huis met een erker aan de rechterkant. De zware deur ging open en een deftige meneer vroeg wat ik kwam doen.
‘Meneer, ik wil zo graag wat meer weten over de geschiedenis van Delft.'
‘Kom maar mee’, zei de deftige meneer, ‘ik zal je naar de studiezaal brengen.'
Achter de volgende zware deur was een grote ruimte met leestafels en er zat een oude meneer, de archivaris, in driedelig zwart met een grijze baard. Aan de tafels zaten ernstige heren te lezen, dacht ik.
‘Nee, te studeren’, zei de deftige meneer later.
Hij vertelde aan de oude archivaris wat ik kwam zoeken in dat oude archief. Een glimlach kwam over zijn gezicht.
‘Zo, wil jij wat meer weten over de geschiedenis van Delft, en je opa is opa Bouwmeester? Ja, die heb ik wel gekend.’
Hij wees mij een plek aan een lange leestafel. Knipte een lampje aan en zei dat hij iets ging opzoeken. Na enige tijd kwam hij met een grote stapel boeken. Het ene nog groter dan de ander, 'De geschiedenis van de stad Delft' van Van Bleiswijk. Een nog groter exemplaar van Boitet. Platenboeken. Ik kon vooruit. Bladzij na bladzij trok de geschiedenis aan mij voorbij. Met mooie gravures van gebouwen en regenten. Na enige tijd kwam hij achter mij staan.
‘Vind je het mooi, jongen?’
Ik keek op en zag een paar vriendelijke ogen die op mijn opa's ogen leken.
‘Ik vind het heel mooi meneer. Mag ik nog eens vaker komen?’
De archivaris knikte.
‘Je komt maar jongen, wij hebben nog veel meer mooie boeken over Delft.’

Jaren later, toen ik in de Oude Kerk werkte, wilde ik nog meer weten over die kerk, het oudste godshuis van Delft. De broer van mijn baas, C. Goudappel, was nu de gemeente-archivaris. Hij leek op de deftige meneer uit mijn jeugd. Ik mocht wéér aan een studietafel zitten. Weer tussen andere oude mannen, die boeken lazen en aantekeningen maakten. Ik maakte op mijn manier ook aantekeningen.
Wat bleek, dr. D.P. Oosterbaan had ondertussen een mooi boek geschreven over de geschiedenis van de Oude Kerk in de middeleeuwen. Even had ik het gevoel dat al mijn studeren over de Oude Kerk voor niets was geweest. Een echte doctor had al het werk gedaan? Het bleek een mooi boek, waar ik nog veel uit kon leren.


Uw reactie op dit verhaal hoor ik graag --> deruyterrestauratie@12move.nl

De Bourdon

Eén van de geheimen van Delft is de zware klank van de Bourdon, de 8.000 kilo wegende klok uit 1586 die in de scheve toren van de Oude Kerk, de Oude Jan, hangt. Als de stad op een mooie zondagmorgen stil is moet je om twaalf uur eens gaan luisteren. Je hoort eerst de klok van de Nieuwe Kerk en zo maar, opeens, begint na de zesde slag de Ouwe Jan met zijn bronstige geluid de twaalf slagen af te maken. Doe je ogen dicht, en je voelt je in de middeleeuwen.
Dan loop je langzaam weg van de kerk en geniet van het grote gebouw van het Hoogheemraadschap van Delfland uit 1536 met zijn mooie wapens boven de ingang. En als je goed kijkt kun je rammelaars zien en rare mannetjes die krijgertje spelen. Hoog boven het gebouw staat op de spits een vergulde meerman, met zwaard en schild, te schitteren in de zon.
Maar het feest van klank en kleur is nog niet afgelopen. Hoog boven de Markt, in de toren van de Nieuwe Kerk, hangt het grootste carillon van Nederland. Elk kwartier klinkt er een liedje en op het hele uur een complete serenade. Dartel komen de klanken uit de open toren, iedereen kijkt omhoog en sommige zingen mee.

Vlakbij de Markt is de wereldberoemde schilder Johannes Vermeer geboren en getogen, hij heeft in Delft zijn hele leven geschilderd. In het Vermeercentrum, waar ooit het Sint Lucasgilde was, aan de schilderachtige Voldersgracht, kun je alles over Vermeer te weten komen.
Het is gewoon een feest om in Delft te wonen en te werken. Maar Delft is niet alleen geschiedenis. Het is geen museumstadje. Het is een stad met een grote, vermaarde technische universiteit waar studenten van allerlei pluimage worden opgeleid tot ingenieur.
Natuurlijk heeft het oude centrum ook zijn ongemakken. De aanleg van de treintunnels zorgt voor veel overlast maar als dat voorbij is, is ook het ongerief van denderende treinen en rondfladderend toiletpapier definitief verleden tijd.


Uw reactie op dit verhaal hoor ik graag --> deruyterrestauratie@12move.nl