vrijdag 24 april 2015

Tandarts

De behandelkamer van de tandartsenpraktijk baadt in een zee van fel lichtblauw licht als of de junkies hun verrotte aders moeten verbergen. Kapot gemaakt door spuiten. Midden in het systeemplafond hangt, precies boven de stoel, een schilderij. Op de randen van de grot weelderig gras en daar tussen in heel veel dieren.
‘Een vrolijk schilderij!, zegt de donkere assistente, als ik naar de bedoeling van het schilderij vraag.
'Het lijkt alsof je in een witte grot ligt midden tussen martelapparatuur.'
Op de achtergrond klinkt heel vaag muziek.
‘Klassiek?, vraag ik met een verdoofde mond aan de tandarts.
Zij kijkt mij onverschillig aan en pakt, terwijl zij mijn hoofd en nek naar beneden duwt, de eerste boor.

‘Zie je hem daar liggen, die lange man met die enorme schoenen en verwassen veters. Dat rode truitje dat ruikt naar bolgewassen', zegt de giraffe.
‘Ja, ik zie hem’, zegt de leeuw tegen de giraffe, die zijn lange nek nog eens extra naar beneden laat hangen.
Ze kijken met alle dieren over de rand van een grote kuil met op de achtergrond een rijk geschakeerd woud waarin de slangen op een droeve manier op buit gaan.
Ze kijken beurtelings gemelijk en ook wel een beetje hatelijk.
‘Je ligt daar maar lekker hè grote vriend. Je hebt je gebit verwaarloosd hè en dan moet je naar de smoelensmid om alles weer in orde te laten brengen en dat doet heel veel zeer hè. Dat hebben wij niet. Wij, alle dieren van het Grote Zonen Bos eten gezond. Geen suiker geen gekookte groente, geen cola met een rietje. Neen, gewoon wat het bos ons biedt.'

‘Zo één eet ik graag’, zegt de leeuw tegen de giraffe met een vette grijs, ‘een manke giraffe.'
‘En ik’, zegt de giraffe, ‘sla met mijn lange nek jouw hersens zomaar in puin. Dat vind jij wel lekker hè leeuw van mij. Ga jij maar lekker op muizenjacht. Dat is veel beter voor je conditie.’

Een schreeuw van een rode keelband papegaai haalt mij uit mijn gedachten. Met een snerkende gil boort de mooie tandarts een gat in mijn verrotte kies. En geur van verrotting en bacteriën verspreidend waar de wanden van uitslaan. Zij kijkt mij aan met een sardonische blik.
‘Dat is je eigen rotschuld knaapje’.
Haar mooie zachte armen, de geur van vers gewassen kleding op onberispelijk ondergoed.
‘Hu, hu’, kreun ik met mijn handen krampachtig op de leuning.
‘Geen kans man, blijf liggen. Stil. Wat denk je dat waar ik mee bezig ben. Met precisiewerk meneer. Uw gebit in topconditie brengen.’
‘Hu, hu’, kreun ik terwijl het boren en schaven door mijn hersenpan heen drenst.
‘Leeuw, beer, vleermuis. Jullie daar op die hoge rand, help mij uit mijn benauwenis.’

De blauwe lucht boven de beesten verdwijnt. Er komt een rossige wolk te voorschijn waarop een engel troont, een godheid heerst. Krijgers een woeste indianendans laten zien. De aarde trilt, de aarde beeft. Hoog boven de rosse slierten klinkt trompetgeschal, de diepe tonen van een kerkorgel. Mijn einde heeft geslagen.

‘Klaar’, hoor ik in de verte zeggen.
Een stem zo vrouwelijk en liefdevol dat ik op slag wakker wordt en regelrecht kijk in de helblauw ogen van de tandarts.
‘Waar was u nou’, vraagt zij.
‘In de zevende hemel dokter, dicht bij het trappenhuisgewelf in de residentie van Würzburg. Het barokke paleis in het bastion van de stad. Dicht bij mijn lievelings schilder; Tiepolo. Dicht bij zijn kwasten en verven.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten